Maar het zat mij niet lekker. Een vierde dag op rij deze man aan zijn lot overlaten… Ik vond het niet kunnen en dus waagde ik halverwege de ochtend een nieuwe poging. Hij was diep in slaap. Moest ik hem wakker maken? Leek mij niet en dus weer verder naar andere mensen op mijn lijstje.

Toen mijn ‘dienst’ er op zat en ik aanstalten maakte naar huis te gaan, kwam de verpleegkundige van mijnheer naar mij toe. Of ik hem wilde helpen met de lunch. Hij wilde niet graag eten, maar nog meer gewichtsverlies kon deze lange, magere man echt niet hebben. Een beetje hulp zou misschien werken. Nee zeggen kon ik niet over mijn hart verkrijgen en dus ging ik voor de derde keer deze dag naar zijn kamer. Op mijn vraag of hij wilde eten knikte hij wat apathisch ja. Af en toe stopte ik een stukje brood in zijn mond. Dat ging goed, maar mijn pogingen om een praatje te maken strandden keer op keer. Ik legde me er maar bij neer en besloot me te beperken tot het zoveel mogelijk brood naar binnen werken. Tijdens het eten geven van mijnheer viel mij op wat een mooi, modern overhemd hij droeg. Toen de boterham erin zat, probeerde ik nog één keer contact te maken: ,,Wat heeft u een prachtig overhemd aan.” Wat ik niet voor mogelijk hield gebeurde. Zijn ogen lichtten op, hij lachte zelfs. En hij gaf antwoord: ,,Jaha, en goede kwaliteit hé. Ik kan het zo vaak wassen als nodig; hij blijft mooi.”

Ik was ontroerd. Ontroerd omdat hij even opleefde, zelfs blij leek. Zelf was ik ook blij omdat ik uiteindelijk toch aandacht aan deze man had besteed en hem, ook al is hij dat na vijf minuten al weer vergeten, even had geraakt. Fluitend liep ik naar huis.